2 Chronicles 8

Dan zal die plaats niet langer beroemd zijn. Nee, de mensen die er voorbijkomen, zullen zich vol verbazing afvragen: “Waarom heeft de Here zoiets vreselijks gedaan met dit land en deze tempel?” 1En het antwoord zal dan luiden: “Omdat de Israëlieten de Here, de God van hun voorouders, de rug toekeerden—de God die hen uit het land Egypte bevrijdde—en zij in plaats van Hem andere goden vereerden. Daarom heeft Hij deze vreselijke ramp over hen gebracht.” ’ 2

Diverse bouwprojecten van Salomo

3Het was inmiddels twintig jaar geleden dat Salomo de bouw van de tempel van de Here en van zijn eigen koninklijk paleis had voltooid. 4Hij begon zich nu in te zetten voor de versterking van de steden die koning Churam van Tyrus hem had gegeven, waarna hij groepen Israëlieten naar die steden liet verhuizen. 5In die tijd bond Salomo de strijd aan tegen de stad Hamat-Soba en nam haar in. 6In het woestijngebied bouwde hij de stad Tadmor en hij vestigde steden in Hamat als voorraadplaatsen. 7Verder versterkte hij de steden Hoog-Bet-Choron en Laag-Bet-Choron door hen te ommuren en de toegangen af te sluiten met zware, goed vergrendelde poorten. 8Ook bouwde hij in die tijd Baälat en andere voorraadplaatsen en bovendien speciale steden voor zijn strijdwagens en paarden. Hij bouwde naar hartenlust in Jeruzalem, de Libanon en alle andere gebieden waar hij het voor het zeggen had. 9
This verse is empty because in this translation its contents have been moved to form part of verse 2.Krøn. 8:8.
10
In this translation, this verse contains text which in some other translations appears in verses 2.Krøn. 8:7-8.
De Hethieten, Amorieten, Perizzieten, Chiwwieten en de Jebusieten, de nakomelingen van de volken die niet volledig door de Israëlieten waren uitgeroeid, werden tot dwangarbeid verplicht.
11De Israëlitische burgers maakte hij echter niet tot slaven. Hij stelde hen te werk als soldaten, officieren en ruiters. 12Tevens waren tweehonderdvijftig van hen regeringsambtenaren die hielpen bij het besturen van het land.

13Salomo liet zijn vrouw, de dochter van de farao, verhuizen van de Stad van David naar het nieuwe paleis dat hij voor haar had gebouwd. ‘Want,’ zei hij, ‘zij kan niet in het paleis van koning David blijven wonen, want de ark van de Here heeft daar in de buurt gestaan en het is dus heilige grond.’ 14Daarna bracht Salomo brandoffers aan de Here op het altaar dat hij een plaats had gegeven voor de voorhal van de tempel. 15De hoeveelheid offers varieerde van dag tot dag, in overeenstemming met de aanwijzingen die Mozes daarvoor had gegeven, op de sabbatten, de vieringen van de nieuwe maan en bij de drie jaarlijkse feesten: Pesach, Wekenfeest en Loofhuttenfeest. 16Bij de aanwijzing van de priesters voor de taken in de tempel, volgde hij de voorschriften die zijn vader David hem had gegeven. De Levieten kregen opdracht de Here te loven en de priesters bij hun dagelijkse werk te helpen. De poortwachters kregen hun taak bij de poorten toegewezen. Alles gebeurde precies volgens de aanwijzingen van koning David. 17Er werd in geen enkel opzicht afgeweken van de aanwijzingen omtrent deze zaken en het beheer van de schatkamers. 18Op die manier bracht Salomo de bouw van de tempel tot een goed einde, vanaf de dag dat de eerste steen van de tempel van de Here werd gelegd tot op de dag van de voltooiing.

Copyright information for NldHTB